Meegemaakt – Troost
Lees meer
“Voor mij is mijn werk in de jeugdgevangenis een bijbaantje. Ik werk fulltime in mijn eigen praktijk en hou twee keer per maand twee uur spreekuur in een jeugdgevangenis. Dat zou ik niet hoeven doen, maar ik vind het een heel leuke en bijzondere toevoeging aan het pallet van huisarts. Het geeft me het gevoel dat ik iets zinvols doe en het geeft me energie. Als ik van de gevangenis terug naar huis rij, denk ik altijd: ‘wat zal ik vanavond eens voor lekkers gaan koken.’
In de jeugdgevangenis zitten 78 jongens in de leeftijd van ongeveer 14 tot 25. Dat is een groep die wij normaal niet vaak zien in de praktijk. Het is een gekleurde groep met een duidelijke oververtegenwoordiging uit het Middellandse Zeegebied: Marokko, Tunesië, Algerije.
Je doet op een andere manier spreekuur. Een voorbeeld: laatst kwam er een jongen, die ik niet goed kende, met klachten aan zijn penis. Hij ging slungelig zitten en zei: ‘Jij moet naar mijn pik kijken!’. Ik keek hem indringend aan en zei ‘Mohammed, hier gaan drie dingen fout. Ten eerste: ik moet niks. Ten tweede: ik ben voor jou geen jij, maar u. En ten derde: je zou kunnen vragen ‘Dokter, wilt u naar mijn penis kijken?’.’ Ik zag hem onzeker worden en uiteindelijk keurig aan mij zijn vraag stellen. Bij het weggaan bedankte hij me. “Dat is een beetje waarom ik dit werk doe. Het zijn jongens met een totaal andere achtergrond dan ik. Mijn jeugd was veilig en geborgen. Deze jongens hebben dat stuk gemist. Als je daar doorheen kunt breken, dan kun je wat met die jongens.”
“Nog een voorbeeld. Een Antilliaanse jongen, Emilio, kwam op spreekuur. Hij heeft een enorme bos haar. Ik zei ‘Emilio, ik heb een groot probleem met jou. Iedere keer die jaloezie als ik die bos haar van jou zie.’ Hij moest lachen en zei ‘Zal ik het afscheren en een pruik voor je maken?’ Dat zijn de leuke dingen. Medisch gezien stellen de vragen die ik krijg niet zo veel voor. Vragen komen vaak voort uit het feit dat een gevangenis een totaalinstituut is, waarbij de organisatie alles bepaalt. De jongeren moeten voor van alles toestemming vragen. Willen ze bijvoorbeeld een ander kussen of een andere shampoo, dan moeten ze toestemming krijgen van de dokter. We grijpen deze periode ook aan om iedereen volledig te vaccineren. We proberen ze allemaal voor een HPV-vaccinatie te laten kiezen. Ze hebben misschien nog geen genitale wratten, maar krijgen het geheid. Dit is een promiscue groep, die het niet altijd veilig doet.
Ik ben als huisarts maar een kleine schakel. De verpleegkundigen zijn de drijvende krachten. Daar ben ik heel trots op. Zij zijn degenen die het contact met de jongens hebben. Zij zijn mijn ogen, mijn oren, mijn handen, mijn reuk, alles. Ik vind het echt bewonderenswaardig wat voor werk zij doen.
Ik vind het heel leuk dat de laatste huisarts die ik heb opgeleid, Stijn, ook dit werk is gaan doen. Hij vindt het ook een verrijking van zijn werk. Ik neem ook altijd mijn coassistenten mee naar de gevangenis. Dan vraag ik een jongen of we zijn cel mogen zien. Dat doen ze meestal vol trots. Ook voor de posters met schaars geklede dames die ze vaak hebben opgehangen. Ze vinden het leuk als je komt kijken.
De groep waar ik medelijden mee heb, zijn de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dat zijn ‘straatratjes’ uit Casablanca of Rabat, Tripoli of Tunis. Zij hebben niet de mooiste kant van het leven gezien. Ze leven op straat, hebben een zwaar leven. Ze worden soms voor een klein vergrijp opgepakt en tijdelijk bij ons gezet, voordat ze naar Ter Apel gaan. Ze hebben vaak een heel los leven, al dan niet in de setting van gebruik of misbruik. We doen bij hen altijd een soa-test. Daar komen heel wonderlijke geslachtsziektes uit. Bij ons komen ze op krachten. We geven ze versterkt eten en sturen ze langs de tandarts. Ze krijgen een tv, ze worden goed behandeld. Ze huilen soms als ze weg moeten.
De afgelopen jaren hebben we twee ernstige incidenten gehad. Een jongen is doodgestoken door een andere jongen in de instelling. En een jongen is ontsnapt, heeft een auto gestolen, is gevlucht naar België en is daar in een vuurgevecht met de Rijkswacht om het leven gekomen. Dat is pijnlijk. Dat raakt je. Maar ik voel me nooit onveilig. Ik heb als dokter een andere positie. Als ik iemand in de isoleercel moet bezoeken, roep ik bij binnenkomst altijd met gezag en kracht ‘Ik ben de dokter!’ Dan zie je ze smelten. Uiteindelijk zijn het eigenlijk knulletjes. Het zijn geen uitgerijpte persoonlijkheden. Ze zijn nog in wording.
Veiligheid in de kinderjaren is zo belangrijk. Dat er iemand is die je opvangt, dat je te eten krijgt. Dat de basisdingen gegarandeerd zijn. Deze jongens hebben dat gemist. Dit werk heeft mijn kijk op deze jongens veranderd. Ik had laatst een jongen met ernstig handletsel. Hij moest goed begeleid worden. Ik snapte door de gesprekken met hem steeds beter waarom hij zo geworden was. Tuurlijk, hij bleef een raddraaier, een etter. Maar als je weet dat hij vanaf zijn twaalfde op straat leeft, dan snap je wel dat het niet vreemd is dat hij nu hier zit.
We proberen deze jongeren het vertrouwen te geven dat we om ze geven. En dat ze bij ons terecht kunnen met hun verhalen. Soms lukt dat. Die jongen met het handletsel gaf bij de nacontrole aan dat hij ook graag een soa-test wilde. Dat moedigen we altijd aan. Ik vroeg of hij seksueel contact had gehad met een man of met een vrouw. “Natuurlijk met een vrouw”, zei hij. Later vroeg hij of dat iets uitmaakte. De verpleegkundige gaf aan dat we bij contact met een man andere tests zouden doen. Toen zei hij: “Het was toch met een man. En het was contact voor geld.” Dat doet pijn. Maar het is goed dat hij dat tegen ons zegt, dat hij ons vertrouwt.
Een vriendin van mij heeft op het toilet de spreuk hangen ‘Naarmate ik ouder word, kan ik beter oordelen, maar ik hoef het niet meer zo vaak.’ Die uitspraak vind ik erg van toepassing op de gevangenis. Ik heb mijn oordeel bijgesteld.”
Wil je onze nieuwste editie Meegemaakt ontvangen? Schrijf je hier in en ontvang hem thuis.
Tekst door Anne Doelman
Lees meer
Lees meer
Lees meer